Laat maar waaien

Overweging van René Dinklo op Hoogfeest van Pinksteren 19 mei 2024

Eerste lezing uit Handelingen 2, 1 - 11

Evangelie: In de woorden van Johannes 20, 19 – 23

Verkondiging

Broeders en zusters, beste mensen,

Het thema van deze viering is: ‘Laat maar waaien.’ Ik moet eerlijk toegeven dat ik normaal gesproken niet zo heel veel doe met het thema in de verkondiging. De orde van dienst moet immers tien dagen voor de desbetreffende zondag gereed zijn, en dan heb ik mijn verkondiging nog niet geschreven. Laat maar waaien dat thema, denk ik dan.

Deze keer wil ik echter nadrukkelijk uitgaan van het thema.

‘Laat maar waaien’, kan de betekenis oproepen van ik doe toch mijn eigen ding, laat het andere maar gebeuren, maar ik trek me er niets van aan. Hierin ligt onverschilligheid besloten. En onverschilligheid kan zo maar in ons leven inslijten. Van Nederland werd wel eens gezegd dat we een tolerant landje waren. Maar waren we of zijn we echt tolerant. Gaat het om verdraagzaamheid beleefd in een verbinding met elkaar of om onverschilligheid? Je ziet het gebeuren. Natuurlijk moeten asielzoekers tijdelijk gehuisvest kunnen worden in ons land en natuurlijk moeten woonwagenbewoners kunnen blijven wonen in hun kampen, maar niet in mijn achtertuin. Dit is een schijntolerantie. Iedereen mag anders leven dan ik, zolang ik het maar niet zie of zolang ik er maar geen last van heb. Het is onverschilligheid, die gemakkelijk om kan slaan in afkeuring.

De laatste pausen hebben zich niet voor niets gekeerd tegen de cultuur van onverschilligheid. Een samenleving kan alleen bestaan als er verbinding is tussen mensen. Een houding van onverschilligheid ondermijnt dit fundament van de samenleving.

‘Laat maar waaien.’ kan ook een andere betekenis hebben. Je kunt denken aan een snikhete dag waarbij het windstil is. Je voelt je loom en lamlendig, niet in staat om echt iets te doen. Je verlangt naar een verkoelende bries, laat maar waaien. En dit mag je in overdrachtelijke zin verstaan. Kijk naar de leerlingen die bij elkaar zitten, nog in rouw, moedeloos en doelloos na het overlijden van hun geestelijk leider. Maar de keer komt. Ineens staan ze in vuur en vlam. Begeesterd spreken ze over Gods grote daden in allerlei vreemde talen.

Hoe kan dit?

De lezing is hierover duidelijk. Ze werden namelijk vervuld van de heilige Geest.

In het bekende verhaal van de toren van Babel zien we het omgekeerde gebeuren. Mensen stelden hun eigen roem centraal, bouwden zich een weg naar de hemel, maar taalverwarring was het resultaat. Hier gebeurt het omgekeerde. De leerlingen krijgen de Geest uit de hemel uitgestort en de taal vormt geen barrière meer. De leerlingen kunnen zich in allerlei talen verstaanbaar maken.

Wanneer je het spreken over Gods grote daden in allerlei vreemde talen niet ziet als één gebeurtenis, maar als iets dat gedurende langere tijd is ontstaan, kun je er ook inlezen dat hiermee bedoeld wordt, dat snel na het sterven van Jezus, het christendom terrein won in het hele Middellandse Zeegebied vanuit de vele Joodse nederzettingen aldaar en waar verschillende talen werden gesproken.

Laat die geest maar waaien.

Tegelijkertijd zien we in het verhaal dat mensen niet herkennen of niet willen zien, dat wat er gebeurt, eigenlijk het werk van God is. Mensen kijken niet verder en zoeken een menselijke verklaring. Hoe kan het zijn, het zijn toch maar Galileëers! Het is de arrogantie van mensen uit de grote stad, Jeruzalem, die neerkijken op mensen uit de provincie, Galilea. En even later in vers 13 wat we niet gelezen hebben, volgt de platte menselijke verklaring: het zijn dronkaards!

Wat mogen we uit deze geschiedenis opmaken?

Gods geest kan in mensen werken, maar mensen vinden het moeilijk om dàt te herkennen.

‘Laat maar waaien.’ We komen het nadrukkelijk tegen in de evangelietekst. Jezus blies over de leerlingen heen en zei: ‘Ontvang de heilige Geest.’ Het doet denken aan het tweede scheppingsverhaal in het Bijbelboek Genesis waar God Adam de levensadem in zijn neus blaast en hem tot een levend wezen maakt. En precies dat is hier aan de hand. De uitstorting van de Geest betekent een nieuwe schepping, om verwekking van nieuwe mensen uit de Geest!

De centrale vraag zou nu kunnen zijn: ‘Hoe kan die Geest gaan waaien?’

We zien in de verhalen dat het initiatief niet bij de mensen ligt. Het komt naar ons toegewaaid. Wat we in beide lezingen ook zien, is dat het een groepsgebeuren is. Het gaat om de leerlingen die bij elkaar zijn en dan gebeurt het. Zou het niet zo kunnen zijn dat de heilige Geest pas goed kan waaien als er verbinding is tussen mensen?

Johannes werkt het een beetje uit in zijn evangelieverhaal. Het gaat om het liefhebben van Jezus en om te doen wat hij heeft gezegd. Twee weken geleden hoorden we in het evangelieverhaal uit het 15de hoofdstuk van Johannes  Jezus zeggen: ‘Mijn gebod is dat jullie elkaar liefhebben.’

Zusters en broeders, beste mensen,

Pinksteren is een positief feest, ik kan misschien beter zeggen: vooral een hoopvol feest. Mensen kunnen in zak en as zitten, het vuur kan gedoofd lijken, niet weten hoe verder, maar toch bestaat de kans dat begeestering terugkomt. Wij kunnen dit als mensen niet volledig zelf bewerkstelligen. Het waaien van de geest is niet ons initiatief, maar we kunnen wel voorwaarden scheppen om Gods Geest te kunnen laten waaien. Het gaat om het zoeken naar verbindingen met mensen en verbinding met God. En de sleutel om die beide verbindingen tot stand te brengen ligt in het liefhebben.

Laat maar waaien die heilige Geest, adem ons open, en wordt opnieuw geboren in de Geest.

Ik wens u allen een Zalig Pinksterfeest toe.

Amen.