Overweging van Erik Borgman OP op de 7e zondag door het jaar,
23 febr. 2025
Lezingen: 1 Samuel 26, 2. 7-9, 12-13, 22-23 en Psalm 103; Lucas 6, 27 - 38
Lees of print je de overweging liever als PDF? Die vind je hier.
Hier vind je andere overwegingen (en hier de overwegingen tot april 2023).
Overweging
1.
Stap eruit, zegt Jezus aan ons in het evangelie van zojuist. Jullie zijn niet langer van de logica van lik op stuk en van voor wat hoort wat. Dat is de logica van zondaars, daar is mee gebroken. Vrienden zijn niet langer alleen vrienden van hun vrienden, maar ook van hun vijanden. Rijken geven niet langer alleen maar geld aan rijken zodat ze samen nog rijker kunnen worden, rijken delen hun geld met armen die niets terug kunnen geven. Wie geslagen is mept niet terug, maar ziet zonder paniek de mogelijkheid onder ogen opnieuw geslagen te worden. Dat dit menselijk gezien te veel gevraagd is, dat weet Jezus ook. Maar Hij spreekt ons aan als degenen die naar hem luisteren, als kinderen van de Allerhoogste met een aardje naar hun Vaartje, God, die goed is voor ondankbaren en kwaadwilligen.
‘Wees barmhartig, zoals jullie hemelse Vader barmhartig is.’ Het klinkt als een opdracht en is vaak zo verstaan. Maar het is allereerst een inzicht. In Jezus zegt God niet dat wij barmhartig moeten zijn, maar laat God zien dat wij van barmhartigheid leven. Als geven om meer te ontvangen de logica van de kosmos zou zijn, als het centraal stellen van het vermeende eigenbelang de ultieme wet, dan zouden we niet bestaan – en zeker niet voor lang. We danken ons leven aan een onbegrijpelijke barmhartigheid en aan het feit dat er zonder reden van ons werd en nog altijd wordt gehouden.
2.
Het is wat vreemd om als dominicaan in een dominicanenkerk de Geestelijke oefeningen te citeren van Ignatius van Loyola, de stichter van de jezuïeten. Maar Ignatius maakt het glashelder en ere wie ere toekomt. Hij stimuleert degenen die raad zoeken zich te binnen te brengen wat God allemaal voor hen heeft gedaan, wat God heeft gegeven en hoe God verlangt zichzelf te geven zoveel Hij maar kan. Alles wat ik ben, ben ik dankzij hem, of dankzij de andere schepselen in wie God ‘woont’, zoals Ignatius het zegt: ‘in de elementen door ze het bestaan te geven, in de planten door ze te doen groeien, in de dieren door ze te doen voelen, in de mensen door hun verstand te geven.’ Het draagt er allemaal aan bij om ons leven goed te maken en wij staan dus bij God en de hele schepping diep in het krijt.
Zoals Saul bij David in het krijt staat, volgens de eerste lezing. Met een grote legermacht jaagt Saul op David. Omdat hij als man van wie verteld wordt dat hij met kop en schouders boven iedereen uitstijgt (1 Sam 9,2), zich bedreigd voelt door de rossige herdersjongen David met zijn mooie ogen en zijn prettige voorkomen, waarvan de Schriften nadrukkelijk melding maken (1 Sam. 16,12). David had immers de krachtpatser Goliath verslagen, tegen wie Saul geen verweer had gehad. Het verhaal van vanmorgen zit vol ironie. Niemand kan altijd waakzaam zijn en ook een sterke man heeft zijn zwakke momenten. Terwijl Saul en zijn soldaten slapen, weet David met zijn mannen dichterbij te komen. Zij kunnen Saul gemakkelijk doden en zich zo van hun vijand bevrijden, maar David herinnert eraan dat Saul door God tot koning is gezalfd en eerbied en respect verdient en niet zomaar gedood mag worden. Als zij met behulp van de speer van Saul en de waterkruik die hij naast zijn hoofd had staan laten zien hoe dichtbij ze waren en dat Saul aan hun genade was overgeleverd, kan Saul niet anders dan toegeven dat hij bij David in het krijt staat.
3.
In een eerdere variant van dit verhaal toont Saul zijn onontkoombare menselijke zwakte niet in het feit dat hij moet slapen, maar in het feit dat hij moet poepen. Met het oog hierop gaat hij een grot binnen waarin David en zijn mannen zich toevallig hebben verstopt. David snijdt dan een stuk van de mantel van Saul af om te laten zien dat hij hem had kunnen doden. Daarop zegt Saul dan: ‘De Ene had mij aan jou uitgeleverd en toch heb je me niet gedood. Wie laat ooit zijn vijand gaan als hij hem in handen krijgt’ (1 Sam. 24,19-20)? Inderdaad: je hoeft niet al te lang om je heen te kijken om te ontdekken hoe uitzonderlijk dit is. Het is gebruikelijk dat wie ook maar even de kans krijgt zijn vermeende vijand uitschakelt, in de klaarblijkelijke overtuiging dat de ideale toestand is wanneer iedereen doet wat jij wil, niet uit inzicht dat jij de waarheid spreekt en het goede met iedereen voor hebt, maar uit angst en overlevingsdrang.
Zo is God niet, houdt de Bijbel ons voor. Als na de zondvloed Noach, zijn familie en alle geredde dieren uit de ark zijn gekomen, sluit God een verbond met de hele schepping: ‘Ik sluit met u mijn verbond’, zegt God dan, ‘dat nooit meer enig levend wezen door het water van de vloed zal worden uitgeroeid, en dat er zich nooit meer een vloed zal voordoen om de aarde te verwoesten’ (Gen. 9,11). Dat water van de vloed zijn de wateren van de chaos die God overwint door zijn scheppingsgeest en zijn scheppingswoord. Nooit zal God de schepping nog ongedaan maken, zich afkeren van wat Hij heeft geschapen. Hij kent de zwakheden ervan, maar juist daarom verdwijnt zijn liefde ervoor nooit. Gods barmhartigheid is voortaan onvervreemdbaar en onuitroeibaar deel van wie God is.
4.
Jezus heeft laten zien wat deze goddelijke barmhartigheid ten diepste betekent. Het betekent dat God nooit meer tegen ons is, schrijft de apostel Paulus aan de christenen van Rome, maar altijd voor ons. Wie of wat zal dan nog tegen ons zijn?! God heeft, schrijft Paulus, zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard (Rom. 8,31-32). In Jezus heeft God zijn eigen lot, zijn eigen leven, zijn eigen toekomst onherroepelijk verbonden met ons lot, ons leven en onze toekomst. Hij stelt zich ten dienste van zijn schepping, en zo kan niets in de schepping zich nog werkelijk tegen haar keren. Oorlog en geweld, ze zijn er wel, maar we moeten niet geloven dat zij de terugkeer van de chaos voorspellen. Lijden en dood, zij zijn er wel, maar we hoeven niet te denken dat die ons van God vervreemden. Tegenstand en haat, ze bestaan wel, maar we hoeven degenen die ons lijken te haten en zich tegen ons keren niet ten koste van alles te verslaan.
Ieder van ons weet dat dit niet betekent dat het leven voortaan een makkie wordt. Degenen die de dagelijkse lezingen volgen zoals de kerk ons die aanreikt, lazen het afgelopen donderdag week weer eens met alle helderheid: ‘Als iemand achter Mij aan wil komen’, zegt Jezus, ‘laat hij dan met zichzelf breken, zijn kruis opnemen en Mij volgen (Marcus 8,35; zie Matteüs 16,24; Lucas 9,23). Niet omdat het prettig zou zijn je kruis op te nemen – pijn te lijden en te dragen, met je angst geconfronteerd te worden, het risico te lopen verloren te lopen, je eigen kleinheid en sterflijkheid onder ogen te zien – maar omdat Jezus heeft laten zien dat zijn weg de weg ten leven is en het goed is deze weg te gaan, ook al is dat angstaanjagend, pijnlijk en zelfs dodelijk.
5.
De Amerikaanse dichter Christian Wiman schrijft ergens: ‘Je volgt God niet in de hoop op geluk, maar omdat je een waarheid aanvoelt […] die gewone tevredenheid irrelevant maakt.’ Het gaat daarbij wat Wiman betreft niet zomaar om een gevoel, maar om een geeuwende honger, een alles verterend verlangen naar waarachtig leven. Een leven waarin de een alles voor de ander overheeft, al is het zijn ondergoed. Naar een leven waarin de een voor de ander de klappen opvangt, waar alles elkaar behandelt zoals het zelf behandeld hoopt te worden. Zo’n leven heeft Jezus ons voorgeleefd en zo heeft Hij onze hoop gewekt dat zo’n leven niet alleen mogelijk is, maar dat het onze toekomst zal zijn. Een toekomst die in het heden al geleefd kan worden.
Doe het maar, zegt Jezus. Leef maar zo en je zult zien dat het inderdaad mogelijk is, of meer nog, je zult ontdekken dat het uiteindelijk het enige werkelijk mogelijke leven is. Geef, dan zal je gegeven worden, geef jezelf, en je ware zelf zal je gegeven worden. En zover het mislukt: Vergeef, dan zal je vergeven worden. Wees barmhartig, ook voor jezelf, zoals onze hemelse Vader barmhartig is.